Een
windmolen
kan behoorlijk groot zijn, maar de kracht van de
wind
kun je ook op
kleine schaal benutten. In weilanden zie nog wel eens een constructie staan die
je een 'boerenmolentje' zou kunnen noemen: een windmolen die niet groter
is dan strikt noodzakelijk voor het oppompen van een beetje water.
Het kan gaan om het afvoeren van regenwater uit een nat
weiland
naar een hoger gelegen sloot, maar ook om het oppompen van water uit een put
in een droog gebied.
De oudere voorbeelden volgen de constructie van de
wipmolen,
maar dan heel in het klein.
Ze zijn zelfsturend, doordat een
windvaan
de wieken op de wind richt.
Eenvoudiger is de ijzeren uitvoering, die uit niet veel meer bestaat dan een stellage met
schoepenrad en vaan, waardoor een verticale stang gaat draaien om onderaan een
scheprad of pomp in beweging te brengen.
Een bijzondere uitvoering is in Friesland te vinden, de
tjasker.
Deze pompt water op met een
vijzel,
zoals veel
poldermolens
dat ook doen.
Op de as, de vanuit de vijzel schuin omhoog loopt, zijn de wieken direct bevestigd.
Tekst: Jean Penders (04-2011). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders