Klik hier voor grote afbeelding (met gegevens)
Sporenkap

De oudste middeleeuwse kappen die bewaard zijn gebleven, zijn, op een enkele uitzondering na, sporenkappen. Dit zijn kapconstructies die bestaan uit schuin tegen elkaar geplaatste balken, de daksporen, die elkaar in de nok ontmoeten en op een wat lager niveau aan elkaar gekoppeld zijn door één of twee hanenbalken. Deze horizontale versteviging moest de zijdelijkse druk van de wind opvangen. De reeks sporen was in de andere richting minder stabiel. Wanneer een storm de kop van het gebouw trof, konden de sporenparen zich gedragen als omvallende dominostenen. Alleen een windlat, als simpel windverband, kon hier een beetje tegen helpen.
De constructie werd pas stabieler toen de reeks sporenparen ondersteund werd door enkele gebinten. Bij hoge kappen kregen deze op den duur meerdere jukken op elkaar en zo werden de daksporen uiteindelijk minder belangrijk voor de stabititeit.

Het woord 'sporenkap' geeft nogal eens aanleiding tot een spraakverwarring. In de vakliteratuur wordt hieronder regelmatig iedere kap verstaan waarin daksporen voorkomen. Dat is verwarrend, omdat de opkomst van de gebintenkap (met zijn jukken èn daksporen) zo'n ommekeer in de geschiedenis van de kapconstructie betekent, dat voor beide types een aparte term nodig is. Voor de kap met alléén sporen en hanenbalken is de beste naam 'sporenkap'.
Een zeer eenvoudige vorm van de sporenkap is niet uitgestorven: de jufferkap is nog veel te vinden op simpele gebouwen, zoals de bijgebouwen van een boerderij.


Tekst: Jean Penders (10-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: C.L. Temminck Groll