Om een flink blok
natuursteen
op zijn plaats te kunnen takelen gebruiken de
bouwers meestal een
wolf of een steenschaar.
Aan de steen is niet zelden te zien welk hulpmiddel gebruikt is.
Voor de
wolf
wordt in de bovenzijde van de steen een fors gat gehakt;
dat gat zie je pas als je gaat slopen.
Voor de
steenschaar
is in twee zijkanten een klein
kuiltje gehakt en daarvan is er vaak één in het zicht. Het
gaatje kan later dichtgesmeerd zijn en zeker wanneer de gevel dan ook nog
geschilderd is, moet je heel goed kijken.
Hoe werkt die schaar? Deze tang bestaat uit twee in het midden
scharnierende helften met aan de
onderzijde een scherpe punt. Deze punten worden in de schaargaten geplaatst
en aan de andere uiteinden wordt door de
hijskraan
getrokken,
zodat de schaar zich aan de onderzijde wil sluiten. Maar ja,
daar zit nou net dat blok steen tussen, dat wordt dus heel goed vastgeklemd.
Door de kuiltjes kan de schaar niet wegglijden.
Omdat het blok bij het hijsen horizontaal moet blijven hangen
- want zo moet het geplaatst worden - zijn de
schaargaten precies in het midden van de lange zijden aangebracht,
een stukje onder de bovenrand. Zitten een kuiltje niet op die plaats,
dan is het òf geen schaargat, òf het blok is bijgehakt of
secundair gebruikt.
Tekst: Jean Penders (10-2006). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders