Bij een begrafenis wordt het lijk meestal in een kist gelegd, die dan in het
graf
geplaatst wordt.
In de romaanse periode werden belangrijke personen begraven in een
stenen doodskist, een
sarcofaag.
Deze was uit één heel groot blok
natuursteen
gehouwen en aan het hoofdeinde breder dan aan het voeteneind.
Hierdoor is de vorm geen rechthoek, maar een trapezium.
Meestal werd de stenen kist afgesloten met een
sarcofaagdeksel,
een dikke plaat natuursteen, ook weer uit één stuk vervaardigd.
Wanneer de sarcofaag boven de grond bleef staan of diep daaronder begraven werd,
kon dit deksel de vorm van een dakje hebben.
De bekendste sarcofaagdeksels zijn echter vlak en aan de slijtsporen is te zien dat
ze deel uitmaakten van de vloer van de kerk.
Wat is het verschil met een
zerk?
Ook dat is een grafsteen, ook die lag vaak
in de vloer van de kerk. Maar de zerk
sloot een gemetseld graf(keldertje) af. Daarom heeft deze een rechthoekige vorm.
Het sarcofaagdeksel past echter precies op de sarcofaag en is daardoor
herkenbaar aan de genoemde trapeziumvorm.
De oudste deksels, die uit de 11e eeuw, waren onversierd, de latere vertonen puur geometrische
ornamenten: cirkels, vierkanten, ruiten. Daarbij voegt zich nadien een symboliek,
die al in de
vroeg-christelijke kunst
voorkomt.
Zelfs een klassiek motief als het
zonnerad
is te vinden. Daarbij voegen zich krom- en kruisstaven.
Mogelijk verwijzen deze naar psalm 23, die deel uitmaakte van het dodenofficie:
"Uw stok en Uw staf vertroosten mij".
Toen later in de middeleeuwen de sarcofaagdeksels in onbruik raakten voor hun oorspronkelijke
functie werden ze dankbaar
hergebruikt
als hoeksteen, altaarsteen of zelfs als
timpaan.
Tekst: Ada van Deijk (06-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders