In de 18e eeuw komen
follies
in de mode, het rocaille bijvoorbeeld.
Dat is een kunstmatige grot, opgebouwd met veel
schelpen
als decoratie.
Uit de strengere
barokstijlen
ontwikkelt
zich de speelse rococo, die eigenlijk hele gebouwen zou willen opsieren tot een
rocaille. Het
schelpmotief
is dan ook vaak herkenbaar en verder
de aan de natuur ontleende (of daaraan toegedichte) grilligheid. De rococo
houdt niet van de rechte lijn, het onversierde vlak. De naam van
Lodewijk XV hoort bij de rococo. Rond 1725 komt de stijl tot leven.
De gegoede kringen in Nederland, want het gaat hier wel om een elitestijl,
omarmen de rococo al snel. Dat komt onder meer doordat in die tijd sierlijk
stucwerk
het interieur gaat bepalen. De vaklui worden hiervoor vaak uit Frankrijk gehaald.
De rococo-motieven zijn veel in decoratief
beeldhouwwerk
te vinden,
maar voor de fantasierijke vormen lijkt het stucwerk welhaast uitgevonden.
In de architectuur versiert de rococo de strenge barokgebouwen,
maar het ontwerp ervan blijft wel erg 'rechtvaardig'.
Meubels lenen zich goed voor de rococo en zeker in
smeedijzer
(zoals traphekken) is de zwierige stijl veel toegepast.
Het is opmerkelijk hoezeer, anderhalve eeuw later, de
Jugendstil
tal van punten opnieuw oppakt. De hekken van de
Parijse metro, bijvoorbeeld, lijken welhaast rococo.
Tekst: Jean Penders, 03-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders