Een
sleutelstuk
dat als hoofdvorm de hol- en bolgebogen lijn van het
ojief
vertoont, is een ojiefsleutelstuk.
Het komt vooral voor in de
16e
en
17e eeuw.
Deze eenvoudige vorm is de inleiding op het verdwijnen van het
sleutelstuk aan het eind van die periode. Hierbij sluit aan de vele ojiefsleutelstukken zo kort zijn,
dat ze ook wel consoles genoemd worden.
Een ietsje rijkere variant is het sleutelstuk dat als hoofdvorm het
gebroken ojief
heeft.
Veel rijker is het
S-voluutsleutelstuk.
De einden van de
ojief krullen tegendraads om in de vorm van een voluut. De ojief wordt zo een S-voluut.
Wat uitgezakter komt het
hangbuik-ojiefsleutelstuk
over.
Het
ojief-pseudosleutelstuk
is de variant, waarbij het profiel direct uit de moerbalk is gesneden, het vormt er dus één geheel mee.
Tekst: Jean Penders (05-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders