Een muldengewelf kun je zien als een
tongewelf
- met een halfronde doorsnede of een
spitsbogige
- dat aan de korte zijden ook gebogen
gewelfkappen
heeft.
Anders gezegd: bij een
graatgewelf
ontmoeten de gewelfkappen elkaar bij een uitstekende graat (van onder af gezien).
Wanneer de graten niet uitsteken, maar als een plooi terugliggen, dan heten ze liezen.
Staat het gewelf op een vierkant grondplan, dan snijden de liezen elkaar in de top. Dit is het
kloostergewelf.
Wanneer we nu zo'n gewelf op een rechthoekig grondplan bouwen, dan ontstaat een lange
kruin.
Dit is het
muldengewelf.
In de literatuur wordt het muldengewelf soms onderscheiden van, maar meestal toch gelijkgesteld aan het 'wangewelf'
(dus ook in de vorm van een wan, een platte mand om het kaf van het koren te scheiden), ook wel 'troggewelf' genoemd.
Van Dalen ziet 'muldengewelf' als een germanisme voor 'wangewelf'.
Het muldengewelf komt op in
barok.
Tekst: Jean Penders (10-2012). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders