De kwaliteit van de mortel bepaalt voor een belangrijk deel de kwaliteit van
metsel-
of
pleisterwerk.
Drie bestanddelen zijn onontbeerlijk:
bindmiddel,
vul- en verschalingsmiddel (meestal zand)
en
water.
De Romeinse architect
Vitruvius
gaf al
gedetailleerde voorschiften voor de samenstelling. De verhouding wordt,
ook nu nog, aangegeven in 'delen'. Vitruvius neemt 1 deel bindmiddel:
kalk.
Van het
zand
neemt hij 3 delen, wanneer het om groevezand gaat, 2 delen bij rivierzand.
Zeezand keurt hij af. Met 15 à 20% water wordt de mortel aangemaakt.
Als eerste variant noemt hij
rode mortel:
aan het
rivierzand voegt hij 1 deel gemalen dakpan
toe. De tweede variant is belangrijker:
in plaats van zand wordt
puzzolaan
gebruikt, poeder van een vulkanisch gesteente afkomstig
van de Vesuvius. Dat maakt de mortel hydraulisch: ook onder water verhardend.
Voor speciale toepassingen, zoals pleisterwerk, werden afwijkende samenstellingen gebruikt.
In grote lijnen doen we het nog zo.
De puzzolaan werd na de Romeinse tijd
vergeten en pas in de 15e eeuw vond men een oplossing voor watervast werk:
tras
van gemalen
tufsteen.
Deze verving niet het zand, maar werd als
hydraulische toeslag aan de samenstelling toegevoegd.
De belangrijkste ontwikkeling daarna is de uitvinding van de
portlandcement,
waarbij het bindmiddel verstrekt wordt via toevoegingen en bewerkingen. Het resultaat is een keiharde mortel,
zo hard dat deze voor diverse toepassingen verschraald moet worden.
De hardheid van de mortel moet afgestemd worden op de hardheid van de
bak-
of
natuursteen,
daarom is bij
restauratie
de 'ouderwetse' kalkmortel noodzakelijk.
Nog niet verharde mortel heet
'
specie'.
'
Cement'
is een verwarrende term, waarvan de
betekenis in de loop der tijden verschoven is. Nu wordt er meestal mortel mee bedoeld, maar soms alleen portlandcement.
Tekst: Jean Penders (05-2010). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders