In de
architectuur
zijn vele soorten
friezen
te vinden. De
romaanse
zijn vrij eenvoudig van opzet, de
rondboog
is hiervoor meestal het uitgangspunt.
In de
gotiek
is de
tracering
een beeldbepalend siermotief en dat is in de friezen te zien. Uit het
spitsboogfries
ontwikkelt zich, via de spitse variant van het
vlechtboogfries,
het
maaswerkfries.
Immers, wanneer
bogen elkaar kruisen, ontstaat een motief met twee
spitsbogen
en een driehoek met gebogen zijden erboven.
De spitsboog wordt steeds meer versierd. Een
tootboogfries
bestaat uit
drielobbogen
of bogen met nog meer
toten.
Het
klaverbladfries
is nog gecompliceerder en daarin is de
laat-gotische behoefte aan een overdadige versiering te zien. In de
noord-Duitse baksteengotiek
wordt hiervoor veel met gebakken
profielstenen
gewerkt.
Door een rij profielstenen met een gesloten motief, zoals een
vierpas,
naast elkaar te plaatsen,
ontstaat een fries waarin het maaswerk domineert.
Een strikte grens tussen een maaswerkfries, dat in het onderste deel een reeks
boogjes bevat en een rijk boogfries is niet te trekken. Overheersen de bogen het beeld, dan spreken we van een boogfries. Valt de
tracering het meest op, dan gaat het om een maaswerkfries.
Tekst: Jean Penders, 01-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders