Een lei was in de middeleeuwen de
dakbedekking
voor de rijken, en misschien ook nu nog wel een beetje.
De lei is kostbaar. Het is een dunne, niet al te grote plaat van natuursteen,
gemaakt van de daartoe zo geschikte leisteen. Het ging in de middeleeuwen meestal om leien uit het
Maasgebied (België) of het Rijngebied (Duitsland).
De leisteen zou je als heel onbetrouwbare
natuursteen
kunnen beschouwen, tenminste wanneer je beeldhouwer bent. Neem als voorbeeld de
Doornikse steen.
Heel wat
kapitelen
die daarvan gemaakt zijn, blijken na verloop van tijd heel erg te gaan schilferen.
Zo'n slecht stuk natuursteen is dus tezeer in losse lagen opgebouwd.
Maar voor wie zijn dak wil bedekken met platen steen, komt dit 'gebrek' goed van pas.
Heel wat bergen langs de Maas, Rijn en Moezel leveren zo'n schilferende steen.
Om er dakleien van te maken wordt de steen gekloofd en dan bijgehakt.
De Belgische en de Duitse leisteen hebben een iets verschillende structuur,
waardoor de uiteindelijk vorm per lei verschilt.
Dat heeft gevolgen voor de manier waarop het dak gedekt wordt:
Maasdekking
of
Rijndekking.
In de 17e en 18e eeuw kwamen veel leien uit Engeland. Tegenwoordig komen ze uit allerlei landen,
zelfs uit Spanje.
De eerste middeleeuwse gebakken dakbedekking lijkt wel bedoeld om een Maasdak te imiteren: het is de
daktegel.
Een jongere variant is gemaakt van
eternit
of plakjes asfaltpapier: de
bitumineuze shingle.
Tekst: Jean Penders, 05-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders