Om licht in de duisternis te krijgen gebruikten de Middeleeuwers vooral kaarsen
en olielampjes.
De stenen huizen hadden hiervoor meestal kaarsnissen:
in de muur uitgespaarde holten waarin de
Deze kwamen op allerlei plaatsen voor, maar vooral naast de
stookplaats
worden deze (of de sporen ervan) nog vaak aangetroffen.
In de
kelder
zijn ze vaak beter bewaard gebleven.
De meest voorkomende vorm is gedekt met een
keperboog
, bestaande uit twee schuin geplaatste
bakstenen.
Heel fraai zijn de voorbeelden waarvan deze bakstenen een
tootboog
vormen.
De maat van de nis hangt samen met het gebruikte
steenformaat,
de diepte is meestal de lengte van één steen.
Om meer licht te krijgen zijn vaak
twee nissen
naast elkaar geplaatst, bij een rijke uitvoering kunnen deze door een
deelzuiltje gekoppeld
zijn.
Omdat bij muur tussen twee huizen deze alleen aan de kant van de eigenaar
nissen
mocht bevatten,
zijn kaarsnissen van belang voor de eigendomsgeschiedenis.
Heeft een muur van oorsprong al aan twee zijden nissen, dan betreft het een
gemene muur.