Daar waar twee
dakschilden
elkaar ontmoeten rusten ze op een hoekkeper (behalve dan bij de
nok).
Het is een onderdeel van de
kapconstructie
dat de
panlatten
of het
beschot
van de schuine schilden opvangt. De helling ervan is dus nog flauwer
en ieder schild wordt er schuin door afgesneden. Dat geeft problemen voor de
dakbedekking,
die kan niet zomaar doorgetrokken worden.
Dakpannen
moeten hier
behakt
worden. Een dan zijn we er nog niet, er blijft een spleet tussen de dakvlakken open.
Meestal worden hier
vorstpannen
op gelegt.
De hoekkeper kan ook met een flinke
loodslabbe
afgedekt worden. Die wordt vastgespijkerd,
waarna
trotseerloodjes
de
draadnagel
tegen de regen beschermt. Het
lood
wordt over de dakpannen geklopt.
De hoekkeper steekt meestal wat uit ten opzichte van de schilden, tenminste, dat lijkt zo.
Meestal komt dat doordat de keper verhoogd is door een
'
ruiter',
een rechtopstaande plank,
waarop de vorstpannen of het lood bevestigd worden.
Bij een
naaldspits
wordt het uitsteken soms voorkomen door van de rechthoekige doorsnede één
van de zijden bij te schaven, zodat een vijfhoekige doorsnede ontstaat,
waarvan twee zijden met hun hoek de schuinte van de keper volgen.
Die hoek is bij dezelfde dakhelling heel anders bij een vierzijdige dan bij een
achtzijdige spits.
Tekst: Jean Penders, 03-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders