Een
koepel
hangt niet. Hij overspant heel parmantig de ruimte. Die is rond, veelhoekig of vierkant.
Alleen bij op ronde plattegrond past een ronde koepel naadloos, in andere gevallen
is er een probleem.
Laten we als voorbeeld een (min of meer) ronde koepel op een vierkante
tamboer
nemen.
In de meeste gevallen is de koepel dan 'te klein':
er zijn hulpstukjes nodig om de hoeken op te vullen. Dat zijn
pendentieven
of
trompen.
De oplossing wordt soms in een andere richting gezocht: men maakt de koepel 'te groot'.
Hij is zo groot dat zijn ronde plattegrond alleen in de hoeken op het onderliggende vierkant rust.
Wat nu? Wel, we snijden alles weg van deze koepel dat buiten het vierkant steekt.
Dat geeft boven de vier wanden vier grote halfronde gaten. Geen probleem, we metselen de wanden
op tot ze de koepel weer raken. Deze muren worden dus halfrond van boven en,
met wat fantasie lijkt
het wel alsof de koepel daar als een natte vaatdoek overheen hangt. Dit is dus de
hangkoepel.
Anders gezegd: de onderliggende plattegrond is 'ingeschreven' in het geval van de hangkoepel:
de raakpunten liggen in de hoeken. Meestal is de koepel ingeschreven
in de onderliggende plattegrond,
dan liggen de raakpunten in het midden van de onderliggende wanden en zijn
pendentieven of trompen nodig in de hoeken.
Tekst: Jean Penders (03-2008). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: anoniem