De term 'gewelfvak' kom je zelden tegen. Wat is dat 'vak'?
Bij een
samengestelde balklaag
wordt de lengte van de
balklaag
benoemd met het aantal 'balkvakken', waarbij een 'vak' de afstand tussen twee
moerbalken is.
Gewelven
kun je op dezelfde manier beschrijven aan de hand van het aantal vakken:
een gewelfvak is het gedeelte van het gewelf dat ligt tussen twee
gordelbogen.
Dat geldt voor een
ton-
of
ribgewelf
met gordelbogen. Worden later de bogen tot ribben, dan ligt het vak tussen twee
gordelribben.
Waarom hoor je 'gewelfvak' dan bijna nooit? Dat is omdat een gewelf onderdeel is van een ruimte die altijd beschreven wordt aan de
hand van het aantal
traveeën,
de partjes tussen twee
pijlers.
Niet toevallig staan die op dezelfde afstand als de gordelbogen,
maar daarmee is de term 'gewelfvak' nog niet overbodig: die betreft alleen het bovenste deel van een travee, het gewelf ervan.
Het definiëren van een gewelfvak wordt moeilijker wanneer de gordelribben in de late gotiek verdwijnen.
Maar het is dan dus nog steeds het deel van het gewelf dat boven één travee ligt.
Er is verwarring ontstaan doordat dat in 'Bouwkundige termen' (Haslinghuis e.a.) in alle drukken voor bovenstaande omschrijving
ten onrechte de term 'gewelfveld' wordt gebruikt; de term 'gewelfvak' komt in dat boek niet voor.
Een gewelfvak kan door graten
of
ribben
in
kwartieren
verdeeld zijn, vier bij een
kruisgewelf.
Ieder heeft dan één
gewelfkap.
Bij rijkere ribgewelven verdelen steeds meer ribben het gewelfvak in steeds kleinere
gewelfvelden.
Tekst: Jean Penders (03-2017). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders