Meestal is de voorzijde van een gebouw de kant waar de voordeur te vinden is.
Dat is dan de voorgevel en bij een beschrijving wordt 'rechts', 'links' en 'achter' van hieruit gezien.
Maar niet altijd is de situatie zo duidelijk. Bij een vrijstaande
villa, bijvoorbeeld,
met een fraai vormgegeven gevel aan de kant van de straat, maar met
de
ingang
onopvallend weggestopt in een zijgevel,
zal iedereen de eerstgenoemde gevel als de voorkant van het gebouw ervaren.
Daarom wordt in een dergelijk geval die gevel de 'frontgevel' genoemd en dat is dan dus de voorkant.
Bij een T-boerderij is de stalgevel de achterkant; de lange gevel van het woonhuis is de voorkant,
de frontgevel dus, al is niet zelden de ingang te vinden in de zijgevel daarvan,
of zelfs in de zijgevel van het achterhuis te vinden. Of dat de oorspronkelijke situatie is,
maakt voor de oriëntatie in de beschrijving dan niet meer uit.
Bij de beschrijving van
een
kerk
kan de situatie nog wat ingewikkelder zijn.
Soms worden de
windrichtingen
gebruikt om de diverse zijden van een gebouw te benoemen.
Dat kan, maar er zijn weinig mensen met een absoluut richtingsgevoel. De anderen hebben een
kompas nodig, daarom is de term 'frontgevel' meestal handiger. Dat geldt
echter niet bij een complex, dat uit tal van verschillend geöriënteerde
onderdelen bestaat: dan moet je wel benoemen naar de windrichtingen.
De beschrijving moet dan beginnen met de oriëntatie van het complex als geheel.
Tekst: Jean Penders, 04-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders