Het motief van de vier evangelistensymbolen gaat terug op de
bijbel,
en wel de teksten Jesaja 6: 1-4, Ezechiël 1: 5-28 en Openbaring 4: 6-8.
In deze boeken worden de vier 'Levende Wezens' nauwkeurig
omschreven.
Daarin wordt verteld hoe de
troon van God wordt gedragen door vier
gevleugelde wezens.
Op de afbeeldingen
is niet steeds even goed te zien welke wezens bedoeld worden.
Het gaat om een
leeuw,
een
rund
(
stier),
een
mens (of
engel)
en een
adelaar
(arend).
Hoewel dat 'dragen' daarbij niet goed te herkennen is,
verklaart dit verhaal wel waarom op een
afbeelding van de
Majestas Domini
deze 'dieren' rond de troon te zien zijn.
Deze 'vier levende Wezens', zoals ze in het verhaal van Ezechiël worden genoemd,
verbeelden de werking van de God-Mens, die tot uitdrukking komt door de vier
evangeliën.
Omstreeks 300 interpreteren Irenaeus en Hippolytus de vier Levende Wezens (de 'tetramorf')
als de evangelisten,
maar het waren later de kerkvaders Hieronymus en Gregorius de Grote
die deze symbolen direct koppelden aan de schrijvers van de vier
evangeliën.
Zo werd de
mens of engel
het symbool van
Matteus,
de
stier
het symbool van
Lukas,
de
leeuw
stond voor de persoon van
Markus
en de
adelaar
verbeeldde
Johannes.
De vier paradijsrivieren en de vier windstreken worden eveneens geassocieerd
met de evangelistensymbolen.
Tekst: Ada van Deijk (05-2007). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders