Tegen het einde van de middeleeuwen werd het lijden van Christus en zijn
dood aan het kruis
steeds realistischer uitgebeeld.
Dit nam in de beeldhouwkunst soms angstaanjagende vormen aan.
Om het beeld van
Christus aan het kruis,
die je met half geloken ogen nog net lijkt aan te kijken,
nog aangrijpender te maken, worden dan allerlei middelen aangewend.
Eén ervan is het toepassen van onderdelen in echte materialen, in plaats ze uit te
snijden in het hout of uit te hakken in steen. Regelmatig werd een echte
doornenkroon toegepast. Soms ging het nog verder en werd het hoofd voorzien van een pruik met echt
haar.
De eerste
echthaar-crucifixen verschijnen in Italië in het midden van de 14e eeuw.
De bloei van dit genre ligt in de 15e en het begin van de 16e eeuw en komt dan in heel Europa voor.
In Duitsland en Polen zijn de meeste voorbeelden bewaard gebleven. Vooral in Spanje blijft de behoefte
aan dit realisme nog tot in de 18e eeuw bestaan.
Een enkele keer werd met een technisch foefje het beeld nog dramatischer gemaakt.
Omdat de bovenzijde van het hoofd door de pruik toch niet te zien was, werd dit soms 'gescalpeerd'.
Daarna werd de binnenzijde
uitgehold tot aan de mond.
Achter de spleet
van de lichtjes geopende mond werd in die holte een rode tong geplaatst.
In combinatie met het echte haar moet dit in een donkere, wat flakkerend verlichte
kerk een verpletterende indruk op de gelovige gemaakt hebben.
Andere
echthaar-beelden
dan crucifixen zijn zeer zeldzaam.
Een echthaar-beeld is vooral herkenbaar aan de schedel: hierop zijn de haren niet uitgewerkt,
omdat deze toch onder een pruik verdwenen. Ook kon een bestaand beeld later
alsnog van een pruik voorzien worden. Dat is veel moeilijker aantoonbaar, schriftelijke bronnen
geven soms een aanwijzing. Op dezelfde manier werden veel-vereerde beelden later
ook voorzien van echte kleding.
Tekst: Jean Penders (01-2008). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders