Een
driepas
bestaat uit drie in elkaar grijpende (delen) van cirkels.
Samen passen ze samen binnen één grote cirkel.
Wanneer dit sierlijke motief aan de onderzijde als het ware open is,
dan heet het een drielob. Vaak vormt het dan de bovenkant van een
boog.
De scherpe punten tussen de cirkeldelen zijn de
toten,
zo'n boog is een
tootboog.
Bij een drie- of vierpas wordt heel zorgvuldig met de passer omgegaan.
Bij het drielobbige motief permitteert de
steenhouwer
of
houtsnijder
zich vaak enige artistieke vrijheid.
Zo is het bovenste 'cirkelsegment' vaak spits, in plaats van rond.
Ook de aansluiting van de twee onderste segmenten op de
rechte zijden eronder, kan nogal verschillend uitgevoerd zijn.
In veel gevallen is de drielob eigenlijk de bovenste helft van een
vierpas.
Gotische
traceringen
bevatten veel drielobbige elementen. De
visblaas
is er een laat voorbeeld van. Voor
nissen,
zoals
piscina's
of
kaarsnissen,
is de drielob een fraaie beëindiging.
Een gotische
borstwering
is vaak voorzien van al dan niet opengewerkte drielobben.
Ook voor een
tootboogfries
wordt meestal de drielob gekozen.
Tekst: Jean Penders, 11-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders