Een
zuil
heet in het frans 'colonne', de verkleinvorm, zuiltje, is 'colonnette'.
Toch beschouwen we een
deelzuiltje,
bijvoorbeeld, niet als een colonnet.
In het Nederlands reserveren we de term meestal (maar niet strikt)
voor dunne zuiltjes die maar een
beperkte dragende functie hebben en duidelijk ook als sierelement zijn bedoeld.
De doorsnede kan daarom ook nogal variëren: rond, hoekig of
peerkraalvormig.
Dat hangt samen met het feit dat ze vaak in groepjes vookomen en dan kan afwisseling
gewenst zijn.
In de
romaanse
en vooral de
gotische architectuur
is de colonnet populair.
De grens met aanverwante begrippen is nauwelijks te trekken, vooral de
schalk
staat dicht bij de colonnet. Wanneer in een
kerkportaal
de
wangen
verlevendigd worden door zuiltjes, wordt meestal over
schalken gesproken wanneer ze relatief dik zijn en over colonnetten wanneer
ze een dun sierelement zijn.
Bij een
bundelpijler
noemen we de dunne ronde zuiltjes 'schalken',
bij een
pijler
met alleen op de hoeken een soortgelijk element spreken we van een
gekantonneerde colonnet.
Zeker wanneer deze
ingebonden
is, staat hij bepaald niet los.
Maar van een
flankerende colonnet
is het kenmerk juist dat deze wel los staan.
Kortom, een heldere definitie valt niet te geven.
Wel duidelijk is dat een colonnet een
basement
en een
kapiteel
moet hebben, anders gaat het om een
kraalprofiel.
Net als bij een schalk kan een colonnet versierd zijn met, bijvoorbeeld, een
schachtring
(hier dus eigenlijk een colonnetring).
Tekst: Jean Penders (01-2008). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders