Bij een weg denken we aan de snelle verbinding tussen twee plaatsen,
waarover we comfortabel kunnen rijden dankzij een strak
wegdek.
Dat is pas sinds kort zo.
Om te beginnen was varen vroeger comfortabeler dan rijden:
de
waterweg
was zeker voor het transport van zware goederen de eerste keuze.
En eigenlijk is dat zo gebleven tot in het midden van de 19e eeuw de
spoorweg
opkwam.
Natuurlijk, landwegen zijn er altijd geweest, de meeste
plaatsen zijn niet anders bereikbaar.
Maar het was wel behelpen. Afgezien van, tijdelijk, een enkele
Romeinse weg,
was de
zandweg
de algemeen gebruikelijke. In de
Middeleeuwen
verschenen de eerste bestrate wegen:
de
keienweg,
later verbeterd tot
kasseiweg.
Via de
klinkerbestrating
en wat experimenten met onder
andere
hout,
gaf de algemene toepassing van
asfalt
het
verkeer
ruim baan.
In de eerste helft van de 20e eeuw kwam de aanleg van een netwerk van
rijkswegen
aarzelend op gang.
Na de de Tweede Wereldoorlog kreeg het verkeer ook binnen de steden de hoogste prioriteit.
Het gevolg daarvan is duidelijk:
we kunnen nu stellen dat nu letterlijk menig monument
weg is.
Tekst: Jean Penders, 09-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders