Strijdkolven (21) en
strijdhamers
(22) behoren bij uitstek tot de
bewapening
van
ruiters.
Door hun beperkte afmetingen, ongeveer 60 cm, kon een soldaat te
paard
zich weren tegen voetvolk en andere ruiters. Tijdens
belegeringen
hadden ruiters niet direct een gevechtstaak.
Hun aandeel lag voornamelijk in het doen van verkenningen en het begeleiden van de
aanvoer van foerage. Belegeringen waren vooral een zaak voor het voetvolk,
daarbij ondersteund door de artillerie van die dagen.
Tekst: Cor van den Braber, 2004 (bewerkt). Afbeelding: Cor van den Braber