Verdedigen doe je, als het even kan, vanuit de hoogte.
Als als het niet kan, omdat er geen hoogte beschikbaar is,
dan probeer je op niveau te komen door een
vluchtberg
op te werpen (zoals een
motte)
of door een hoge muur
(
vestingmuur)
op te trekken. Daarachter kunnen je dierbaren zich verschuilen in de hoop
dat de muur te hoog is om overheen te klimmen.
Zelf kun je heel heldhaftig vanaf die hoogte op de aanvaller neerkijken.
Je hebt een duidelijk overzicht.
De vijand zal een
stormladder
moeten gebruiken, en die kun je omver duwen. Als hij met een
stormram
de voet van de muur wil aanvallen, dan kun je hem met van alles en nog wat bestoken.
Wat kan de aanvaller daartegen doen? Hoe kan hij de strijd op gelijk niveau aangaan?
De
Romeinen
vonden al het antwoord op deze vraag.
Eerst probeerden een houten toren tegen de
stadsmuur
aan te bouwen, maar dat viel natuurlijk niet mee.
De belegeraars kwamen toen op het idee om die toren in alle rust
op veilige afstand van de vesting te bouwen en dan naar de muur toe te rollen.
Zo onstond de stormtoren, die - tot aan de intruductie van de
kanonnen -
één van de effectiefste
aanvalswapens bleef.
De toren moest natuurlijk wel aan heel wat voorwaarden voldoen.
Hij moest minstens even hoog zijn als de vestingmuur.
Hij was natuurlijk van hout, omdat hij anders te zwaar zou zijn.
Dus moest hij bij de aanval met natte huiden behangen worden om de
brandpijlen
op te vangen.
Op het moment dat de stadsmuur bereikt werd, waren op die plaats natuurlijk heel wat
verdedigers bijeen gekomen. Daarom moesten zoveel mogelijk aanvallers tegelijk vanaf de toren op de muur klimmen.
Het antwoord was een klep, een brug, die omlaag viel op de muur en dan de aanvallers,
als uit een wespennest, op de verdedigers losliet.
Tekst: Jean Penders, 08-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: E. Viollet le Duc