Wanneer in de Middeleeuwen een dorp een
stad wordt,
is de bouw van een stadsmuur (of eerst misschien een tijdelijke
wal)
de grootste zorg van de verse 'burgers'.
Duur, maar wel zo veilig tegen rondtrekkende bendes en vijandelijke legers.
Net als bij de burchtmuur van een
kasteel
is het principe simpel: een muur zo
hoog dat je er niet overheen kunt klimmen, een
gracht
ervóór
zodat je er met de
stormram en
stormtoren
niet bij kunt komen en
tenslotte bovenaan een
borstwering
met
kantelen
en
moordgaten
om vanuit de hoogte een
liefst dodelijk 'weerwoord' te geven. Om die hoogte te bereiken loopt er een
weergang
langs, meestal op
spaarbogen.
Extra sterke
muurtorens
en
stadspoorten
vervolmaken dit systeem.
Tegen de
kanonnen
was de middeleeuwse stadsmuur echter niet bestand. Eerst werd de muur
aan de binnenzijde met een aarden wal versterkt.
Later ontstond een steeds grootschaliger systeem van
bolwerken
en allerlei andere
aardwerken
aan de veldzijde.
In de 19e eeuw mochten, eerst bij de militair onbeduidende steden, later ook bij de andere vestingen,
de stadsmuren gesloopt worden. En onmiddellijk bevrijden de meeste steden zich van de 'knellende band',
die ze eeuwen eerder met zoveel moeite en trots aangelegd hadden.
Tekst: Jean Penders, 05-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders