Volgens velen is het de mooiste
natuursteensoort.
De oorsprong van marmer ligt in kalk, die door druk is omgezet in een kristallijne steen:
je ziet kristallen glinsteren. De steen is hard, maar wel goed te bewerken.
Dunne plekken zijn enigszins lichtdoorlatend.
Door polijsten ontstaan een heel glad oppervlak.
Deze eigenschappen wisten de
Griekse
en
Romeinse beeldhouwers
al te waarderen, ze maakten vooral het witte marmer beroemd. De groeven van
Carrara behoren tot de beste.
Dit marmer heeft soms een lichte blauwe adering.
Veel andere marmersoorten hebben allerlei,
die door het patroon van de aders fraaie
figuren opleveren op het gepolijste oppervlak. Rijke architectuur was bij de
Romeinen
ondenkbaar zonder bekleding met marmeren platen, die mindere
steensoorten aan het oog onttrokken. Ook werd een gebouw wel
gemoderniseerd door een nieuwe bekleding. Uiteraard was dan ook de
bouwsculptuur,
zoals de
kapitelen,
van marmer.
In onze streken namen architecten het, noodgedwongen, al niet zo nauw met de
toepassing van het door de
transportkosten onbetaalbere marmer. Imitatie door het
marmeren
van mindere materialen nam hier een grote vlucht.
Tekst: Jean Penders, 06-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders