Een
zuil
bestaat uit
basement,
schacht
en kapiteel.
De aandacht van de toeschouwer gaat meestal vooral uit naar het kapiteel,
dat is het rijkst bewerkt. Dat kapiteel kan weer onderverdeeld worden in het lijf, de
astragaal
onderaan en de
abacus
bovenaan.
In de
Griekse
en
Romeinse architectuur
moeten de
verhoudingen en de vormen van alle elementen passen binnen de strenge
regels van de 'orden', zoals de
Dorische,
Ionische,
Corinthische
en
composiete orde.
In de Middeleeuwen was men daarvan niet onder de indruk, zuilen werden gemaakt
zoals het uitkwam
en de kapitelen leiden hun eigen leven. Het
teerlingkapiteel
is een
romaanse
basisvorm,
die later soms uitgehakt wordt tot rijkere vorm. In de
gotiek
gaat de ontwikkeling door tot op het eind
het kapiteel soms helemaal
verdwijnt.
Het kapiteel wordt in de
renaissance
herboren en daarna blijven zowel de
klassieke vormen als de vrijere bestaan tot in het begin van de
20e eeuw.
Het kapiteel kan vlak zijn, al dan niet beschilderd
(
tektonisch kapiteel).
Gebeeldhouwde motieven zijn
vaak aan de plantenwereld ontleend
(
bladwerkkapiteel),
maar ook taferelen met dieren en personen komen regelmatig voor
(
iconisch kapiteel).
Tekst: Jean Penders, 06-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: uit E. Gugel.