Pijl
en
boog
zijn lang als
wapen
in gebruik geweest.
Men onderscheidt de
handbogen (10,11 en 12) van de
kruisboog (13).
De grote handboog had een lengte die overeenkwam met die van de schutter zelf.
Het spannen vereiste nogal wat kracht zodat alleen ervaren en regelmatig trainende
schutters in staat waren het maximum aan doeltreffendheid te bereiken.
In volle strijd slaagde hij er dan in per minuut wel 13 schoten af te geven.
Vooral bij het tot stand brengen van een "pijlenregen" was dat noodzakelijk.
De boog maakte men van
taxushout
en de pezen van hennep.
Voor de pijlschachten
gebruikte men meestal
essenhout.
Om
paarden
ernstig te verwonden werden deze
pijlen
voorzien
van brede platte
punten.
Om de
maliënkolders
te kunnen doordringen kregen
andere pijlen naaldvormige spitsen. Tot op een afstand van ongeveer 100 m.
was het mogelijk zuiver te schieten, althans voor bedreven schutters.
Vanuit het oosten, de techniek was meegebracht van de kruistochten, was de
reflexboog
(12) in onze streken terecht gekomen,
evenzeer een boog die veel werd toegepast.
Tekst: Cor van den Braber, 2004 (bewerkt). Afbeelding: Cor van den Braber