De
muren
die de buitenkant van een
gebouw
vormen zijn de gevels. De voorkant is de
voorgevel
of soms de
frontgevel.
Daaruit volgt vanzelf wat dan de achtergevel, de rechter en linker zijgevel is.
Een gevel is tegenwoordig meestal van
steen,
vroeger was
hout
gebruikelijk.
Bij een gebouw
dat niet vierkant is, kunnen we over de kopgevels en de langsgevels spreken.
De langsgevels, oorspronkelijk de druipgevels, zijn meestal lijstgevels.
De voorgevel is de rijkst versierde, wanneer dat een kopgevel is,
kan deze tal van vormen hebben:
trapgevel,
puntgevel,
tuitgevel,
halsgevel,
klokgevel,
of ook hier een
lijstgevel.
De gekozen
bouwstijl
komt hier ook het duidelijkst naar voren
en blijkt uit tal van architectonische sierelementen.
De breedte van de gevel wordt meestal aangeduid in het aantal
vensterassen,
de hoogte in
bouwlagen.
Soms is daarnaast ook een grotere maateenheid te zien: een
risaliet
of een aantal
geledingen.
De gevel kan blind zijn, maar bijna altijd zijn er
muuropeningen
voor
vensters
en
ingangen.
Tekst: Jean Penders, 07-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders