In de
architectuurgeschiedenis
neemt de
tempel,
zoals de
oude Grieken
deze bouwden, een belangrijke plaats in.
Het is haast onbegrijpelijk dat zelfs de versieringen, die de bouwmeesters
duizenden jaren geleden ontwierpen om 'onvolkomenheden' in de constructie te verbergen,
nog een eeuw geleden algemeen toegepast werden om een gebouw status te verlenen.
Om de ruimte tussen de balken aan het zicht te onttrekken, kreeg het
hoofdgestel
van een
Griekse of Romeinse tempel
metopen.
Onder de bolle pannen, die de opstaande randen van de vlakke tegulae bedekten,
werden aan de dakvoet
antefixen
geschoven.
Om de moeilijke aansluiting van de dakbedekking op de hoeken en het nokeinde te camoufleren,
werden akroterieën ontworpen.
De akroterie is een versiering, meestal in de vorm van een
palmet
of
griffioen,
die op de top van het
fronton
en de beide hoeken geplaatst is. Dit geeft de tempel zijn karakteristieke
silhouet.
Of beter: 'gaf', want dergelijke sierelementen waren erg kwetsbaar en anders
werden ze wel geroofd door de quasi-archeologen uit vroeger eeuwen.
Daardoor zijn akroterieën, antefixen en metopen vooral bekend uit de
neo-stijlen.
Dan komen ze zelfs voor op
grafmonumenten
en in
vensteromlijstingen.
Tekst: Jean Penders, 09-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders